Hoewel BGM (bloedglucosemonitoring) en CGM (continue glucosemonitoring) informatie geven over je glucosespiegels, zijn er enkele belangrijke verschillen:

Meetfrequentie
De frequentie van het verkrijgen van glucosewaarden verschilt tussen het gebruik van een BGM en CGM. Met een BGM test je je bloedglucosespiegel meerdere keren per dag, meestal voor de maaltijd en voor het slapen gaan, afhankelijk van je type diabetes en medicijnen.

Met CGM wordt je glucosespiegel continu gemeten. De glucosewaarden die de sensor in je huid meet, worden elke 5 minuten doorgegeven en gecombineerd tot een glucosecurve. Je krijgt een volledig beeld van je glucosespiegels gedurende de tijd dat je de sensor draagt.

Het meten van glucosespiegels in bloed vs. weefselvloeistof
BGM en CGM verschillen ook in waar de glucosewaarden worden gemeten. BGM meet glucose in capillair bloed dat uit je vingertoppen (of soms andere plaatsen zoals de palm van je hand) wordt afgenomen. De sensor van de CGM-oplossing wordt daarentegen in je huid geplaatst, meer specifiek in de vetlaag onder de huid (onderhuids vetweefsel). Daar wordt je glucosespiegel gemeten in de vloeistof tussen de cellen (weefselvloeistof, geen bloed).