Zelfmonitoring van bloedglucose (links) vs Continue glucosemonitoringJe glucosewaarden kennen is een essentieel onderdeel van diabetesmanagement. Je waarden informeren je niet alleen over het effect van je voedingskeuzes, lichamelijke activiteiten en overige factoren die van invloed kunnen zijn op je diabetes, maar ze helpen je ook bij beslissingen over je diabetes medicijnen en je dieet.
Glucosewaarden kunnen op twee manieren worden verkregen:
- Zelfmonitoring van bloedglucose: het gebruik van een bloedglucosemeter om de glucoseconcentratie te meten in capillair bloed, afgenomen met een vingerprik.
- Continue glucosemonitoring (CGM): een CGM-oplossing gebruiken om glucosewaarden te monitoren
Hoewel beide methoden informatie geven over de glucosewaarden in je lichaam, kan het nuttig zijn voor je diabetes management om je bewust te zijn van enkele belangrijke verschillen.
Meetfrequentie - tijdstip versus curve
Het belangrijkste is dat de frequentie van het verkrijgen van glucosewaarden verschilt. Met zelfmonitoring van bloedglucose kun je meerdere keren per dag testen, meestal voor de maaltijd en voor het slapen gaan, afhankelijk van je type diabetes en medicijnen. Deze frequentie geeft je een waarde die je bloedglucosewaarden weergeeft op het moment dat je de bloeddruppel voor de test afneemt. Je weet niet noodzakelijkerwijs wat er eerder met je glucosewaarden is gebeurd of wat er daarna kan gebeuren.
Met CGM wordt je glucosewaarden continu gemeten. De glucosewaarden die door de sensor in de interstitiële vloeistof in je huid worden gemeten, worden elke 1–5 minuten doorgegeven en gecombineerd tot een glucose curve. Je krijgt een volledig beeld van de glucosewaarden gedurende de tijd dat je de sensor draagt. Met CGM kun je de voorgaande ontwikkeling van de glucosewaarden zien en, met de juiste software ondersteuning, zelfs een schatting krijgen van de toekomstige ontwikkeling. Daarom identificeert de CGM trends in glucosewaarden en geeft waarschuwingen wanneer de waarden te hoog of te laag worden, zodat je corrigerende maatregelen kunt nemen voordat er een ernstig probleem optreedt. Met CGM kun je ook terugkerende, ongewenste bloedglucose patronen detecteren, zoals fasen van te lage of te hoge glucosewaarden, waardoor je de nodige informatie krijgt om je diabetesmanagement aan te passen en te verbeteren.
Zelfmonitoring van bloedglucose (links) vs Continue glucosemonitoring

Meten in bloed of in interstitiële vloeistof
De twee methoden verschillen ook in waar de glucosewaarden worden gemeten. Bij zelfmonitoring van bloedglucose wordt de glucose gemeten in capillair bloed dat wordt afgenomen door een vingerprik (of soms op andere plaatsen, zoals de palm van je hand). De sensor van het CGM-systeem wordt daarentegen in je huid geplaatst, meer specifiek in de vetlaag onder de huid (onderhuids vetweefsel). Daar wordt glucose gemeten in de vloeistof tussen de cellen (interstitiële vloeistof).
De vloeistof tussen de cellen en het bloed wordt constant uitgewisseld zodat de glucoseconcentratie in evenwicht is. Daarom zijn glucosewaarden van zelfmonitoring van bloedglucose en continue glucosemonitoring even nuttig voor diabetesmanagement. In tijden van snelle veranderingen van glucose in het lichaam kan er echter een kortstondig verschil zijn tussen de waarden.